De patiëntenkamer op de 7e verdieping van een privéziekenhuis was vreemd stil.
De hartmonitor piepte regelmatig, het witte licht scheen op het bleke gezicht van Hanh – een vrouw die net een operatie aan een schildkliertumor had ondergaan.

Voordat ze volledig wakker kon worden uit de narcose, zag Hanh haar man Khai bij het hoofdeinde van het bed staan, met een stapel papieren in zijn hand.
– Ben je wakker?
Oké, teken hier.
Zijn stem klonk koud, zonder een spoor van medelijden.
Hanh was verward:
– Wat is dit… welk papier?
Khai schoof de papieren naar haar toe, kortaf:
– Echtscheidingspapieren.
Ik heb ze al geschreven.
Teken ze gewoon en het is klaar.
Hanh was sprakeloos.
Haar lippen bewogen, haar keel was nog steeds pijnlijk van de operatie, ze kon geen woorden vormen.
Haar ogen waren vol pijn en verwarring.
– Maak je een grapje?
– Ik maak geen grap.
Ik zei je al, ik wil niet het hele jaar door met een zwakke, zieke vrouw samenleven.
Ik ben moe om de last alleen te dragen.
Je moet me laten leven met mijn ware gevoelens.
Khai sprak kalm, alsof hij het had over het wisselen van telefoons, niet over het verlaten van zijn vrouw die bijna 10 jaar van zijn leven met hem had gedeeld.
Hanh glimlachte flauwtjes, tranen stroomden uit haar ogenhoeken.
– Dus… je hebt gewacht tot het moment dat ik niet kon bewegen, niet kon reageren… om me te dwingen te tekenen?
Khai zweeg een paar seconden en knikte toen:
– Geef mij niet de schuld.
Dit moest vroeg of laat gebeuren.
Ik heb iemand anders.
Zij wil niet langer in het donker leven.
Hanh beet op haar lip.
De pijn in haar keel was niets vergeleken met de pijn die in haar hart schreeuwde.
Maar ze schreeuwde niet en huilde niet hardop, ze vroeg zacht:
– Waar is de pen?
Khai keek verbaasd.
– Jij… gaat echt tekenen?
– Heb je dat niet gezegd?
Dit moest vroeg of laat gebeuren.
Hij gaf haar de pen.
Hanh pakte die met trillende handen en tekende langzaam haar naam.
– Klaar.
Ik wens je geluk.
– Dank je.
Ik zal de eigendommen teruggeven zoals afgesproken.
Vaarwel.
Khai draaide zich om en vertrok.
De deur ging dicht, angstaanjagend zacht.
Maar minder dan drie minuten later ging hij weer open.
Een man kwam binnen.
Het was Dr. Quan, Hanh’s beste vriend uit de studietijd, die haar operatie had uitgevoerd.
In zijn handen had hij medische dossiers en een bos witte rozen.
– Ik hoorde de verpleegster zeggen dat Khai net was aangekomen?
Hanh knikte, glimlachte licht:
– Ja, ik kwam om te scheiden.
– Gaat het wel?
– Beter dan ooit.
Quan ging naast haar zitten, zette de bloemen op tafel en gaf toen stilletjes een envelop.
– Dit is een kopie van de echtscheidingspapieren die je advocaat me stuurde.
De andere dag zei je: als Khai eerst de papieren indient, geef dit dan aan mij om te tekenen.
Hanh opende het en tekende zonder aarzeling.
Ze keek naar Quan, haar ogen helderder dan ooit:
– Vanaf nu leef ik niet meer voor iemand anders.
Ik hoef mezelf niet te dwingen een ‘goed genoeg’ vrouw te zijn, noch te doen alsof het goed gaat als ik moe ben.
– Ik ben hier.
Niet om iemand te vervangen, maar om er voor je te zijn als je me nodig hebt.
Hanh knikte zacht.
Een traan viel – maar niet van pijn.
Maar van opluchting.
Een week later ontving Khai een exprespostpakket.
Het was een volledig getekend echtscheidingsvonnis.
Bijgevoegd was een klein handgeschreven briefje:
“Bedankt dat je ervoor koos te vertrekken, zodat ik niet langer hoef te proberen vast te houden aan iemand die al losgelaten heeft.
Degene die achterblijft ben ik niet.
Dat ben jij – voor altijd iemand verliezen die je ooit met alles hield.”
Op dat moment begreep Khai:
de persoon die dacht dat hij het initiatief had, was degene die genadeloos was verlaten.